Advocaat stelt zich vragen bij onafhankelijkheid en efficiëntie 'aanvaardingscommissie' uit
Ik meen dat de volgende kerngedachten de grootste aandacht verdienen :
a. volgens art. 991 quater Ger. W. kan een deskundige enkel maar als gerechtsdeskundige worden aangeduid indien hij schriftelijk verklaart dat hij instemt met de nog op te stellen “deontologische code, die minstens de principes van onafhankelijkheid en onpartijdigheid bevat” ;
b. volgens art. 991 septies, §2 Ger. W. heeft de aanvaardingscommissie de opdracht toezicht te houden op de naleving van de deontologische code door de geregistreerde gerechtsdeskundigen ; dit toezicht kan worden uitgeoefend na een klacht of op eigen initiatief ; de enige mogelijke sanctie bestaat in de schorsing of de schrapping van de deskundige.
Mijn bedenkingen omtrent deze wetswijzigingen:
1° positief en essentieel is de vaststelling dat de deontologische code moet inhouden dat de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de gerechtsdeskundige gewaarborgd (zouden) worden ; de hamvraag luidt dan ook hoe deze waarborg zal worden ingeschreven in de deontologische code ; zal dit op een al te vage wijze gebeuren, zodat de verplichting een lege doos wordt ? ; of zal integendeel zeer concreet, eventueel als voorbeeld, worden gesteld dat een deskundige niet kan optreden als gerechtsdeskundige indien hij bijvoorbeeld in de loop van het jaar voorafgaand aan zijn aanstelling meerdere opdrachten heeft aanvaard voor één van de twee partijen ? ; hopelijk wordt de verplichting voor de deskundigen nog strenger geformuleerd en wordt het in feite voor elke verzekeringsdeskundige verboden om op te treden wanneer één van de twee partijen in het geding een verzekeringsmaatschappij is ; eenzelfde verbod moet ook gelden voor personen die op een onrechtstreekse wijze een zitpenning, een commissieloon, een bestuurdersvergoeding, of dergelijke ontvangen binnen de verzekeringswereld, en dit om te vermijden dat op die wijze een achterpoortje zou ontstaan ;
2° de aanvaardingscommissie krijgt een zeer zware taak toebedeeld ; zal zij daartoe voldoende middelen en personeel ter beschikking krijgen ? ; of zal zij het omvangrijke takenpakket slechts op een zeer oppervlakkige wijze kunnen uitvoeren, met alle gevolgen van dien ? ;
3° overigens, zal de aanvaardingscommissie op een ernstige wijze worden samengesteld? ; niet alleen moet worden gevreesd voor politieke benoemingen van personen die slechts weinig interesse vertonen in hun opdracht, maar bovendien moet toch eens goed worden nagedacht over het profiel van de personen die bevoegd zullen zijn om als lid van de aanvaardingscommissie de nodige maatregelen te nemen ;
4° de mogelijke sanctie valt toch wel mager uit ; indien de aanvaardingscommissie niet doeltreffend zou blijken op te treden tegen deskundigen, dan zal de toestand die thans bestaat niet of slechts in geringe mate veranderen ; ik ben voorstander van de mogelijkheid een geldboete op te leggen aan een deskundige die werkelijk op een oneerlijke wijze een opdracht heeft aanvaard of heeft uitgevoerd (met de verduidelijking dat de gevallen waarin een dergelijke geldboete kan worden opgelegd uiteraard moeten worden verduidelijkt in de nog te nemen strafbepalingen) ; ook zou moeten worden voorzien dat de deskundige die tegen de deontologische code in een gerechtelijke opdracht heeft aangevat of uitgevoerd geen recht heeft op ereloon en gehouden is tot terugbetaling van de ontvangen provisies op het ereloon.
Hierbij aansluitend kan ik u melden dat mijn voornaamste zorg slaat op de efficiënte werking van de aanvaardingscommissie. In de Belgische praktijk zijn er weinig voorbeelden van een degelijk functionerende commissie.