onafhankelijkheid van de gerechtsdeskundige
Tijdschrift 101 p. 3 (12.04.2003) : een staaltje hypocrisie van de Orde van Geneesheren
waarom hypocrisie ?
zelfs de gerechtsdeskundigen die officieel niet voor verzekeringsmaatschappijen werken, spelen het spel van de verzekeringen mee. Doen zij dat niet, en oordelen zij volgens waarheid, dan krijgen ze ten eerste problemen met diezelfde orde van geneesheren omdat ze 'niet collegiaal' zijn als ze de medische besluiten van een collega afbreken ; ten tweede riskeren ze gewraakt te worden door de verzekeringsmaatschappijen en verliezen ze dus inkomsten.
het aantal eerlijke gerechtsdeskundigen in België blijft een uitstervend ras.
Een advocaat die optreedt als raadsman van patiënten in dossiers van medische aansprakelijkheid wordt regelmatig geconfronteerd met artsen die enerzijds opdrachten aanvaarden als onafhankelijk gerechtsdeskundigen en anderzijds als technisch adviseurs van een arts of van een verzekeringsmaatschappij in gelijkaardige geschillen. Hij vraagt of een gerechtsdeskundige nog een onafhankelijk standpunt kan innemen wanneer hij voor rekening van een verzekeringsmaatschappij in andere dossiers het omgekeerde moet verdedigen.
Advies van de Nationale Raad :
In de eerste plaats dient beklemtoond te worden dat iedere arts die belast is met een deskundigenonderzoek, ongeacht of het gaat over een gerechtelijk of minnelijk, een tegensprekelijk of eenzijdig onderzoek, onpartijdig en onafhankelijk moet zijn bij de vervulling van zijn opdracht. Deze eigenschappen zijn immers inherent aan om het even welk deskundigenonderzoek (1).
Wat dient verstaan te worden onder onafhankelijkheid en onpartijdigheid ?
Deze begrippen betekenen in de eerste plaats dat de deskundige volledig onafhankelijk moet zijn van de partijen in het geding en geen enkele band mag hebben met het geschil waarin het deskundigenonderzoek bevolen is.
In een ruimere zin betekenen onafhankelijkheid en onpartijdigheid bovendien dat de deskundige zijn opdracht moet vervullen in volledige objectiviteit, zonder beïnvloed te worden door enige druk, zoals druk door een overheid, een corporatie of de publieke opinie, noch door het nastreven van een persoonlijk belang, bijvoorbeeld de wil om een rechter, een advocaat of één van de partijen te behagen in de hoop andere opdrachten te krijgen, noch door filosofische, godsdienstige, politieke, culturele, taalkundige of andere opvattingen (2).
Zowel het Gerechtelijk Wetboek als de Code van geneeskundige plichtenleer bevatten voldoende precieze regels om de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid te verzekeren van de gerechtelijk deskundige of van de met een deskundigenonderzoek belaste arts ten opzichte van de partijen en van het geschil waarin hij dient op te treden (3).
Met betrekking tot de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid in ruime zin bevatten het voornoemde wetboek en de voornoemde Code regels van veel algemenere aard. Voor de toepassing van deze regels dienen de aangevoerde feiten beoordeeld te worden in het licht van de concrete gegevens van elk geval.
Artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd bij de wet van 10 juni 2001 betreffende de onttrekking en wraking, bepaalt, in combinatie met artikel 966, dat “Iedere rechter [of deskundige] kan worden gewraakt […] : 1° wegens wettelijke verdenking”.
De wettelijke verdenking is een omstandigheid die in de geest van een partij de gewettigde vrees doet ontstaan dat een rechter geen uitspraak kan doen of een deskundige geen technisch advies kan verstrekken op objectieve en onpartijdige wijze.
Artikel 119 van de Code van geneeskundige plichtenleer van zijn kant bepaalt zeer algemeen dat de arts belast met een deskundigenonderzoek “de bepalingen van deze Code moet naleven” en “geen opdracht mag aanvaarden die tegen de medische ethiek indruist”.
Uit het voorgaande vloeit voort dat wanneer de deskundige geen persoonlijke of rechtstreekse band met een partij in het geding of met het geding zelf heeft, geval per geval dient te worden onderzocht of hij over voldoende onafhankelijkheid beschikt om de opdracht te vervullen.
Zo kan alleen uit het feit dat een gerechtelijk deskundige als technisch adviseur van een arts of van een verzekeringsmaatschappij optreedt in een of meerdere geschillen die gelijkaardig zijn aan dat waarover de expertise handelt waarmee hij belast is, niet noodzakelijkerwijs worden afgeleid dat deze deskundige niet over de vereiste onafhankelijkheid of onpartijdigheid beschikt om zijn opdracht te vervullen.
Er anders over beslissen zou er in de praktijk toe leiden niet langer artsen die bijzonder gespecialiseerd zijn in een precies domein van de geneeskunde te kunnen aanwijzen als gerechtelijke of minnelijk aangestelde deskundigen, hetgeen ongetwijfeld spijtig zou zijn. Het Hof van Cassatie heeft trouwens expliciet aangenomen dat de vereiste van onafhankelijkheid en onpartijdigheid voor de deskundige niet te ver moet worden gedreven overwegende dat “evenwel het vereiste van de onpartijdigheid van een deskundige niet kan worden gelijkgesteld met het vereiste van een onpartijdig en onafhankelijk rechter […], nu deze na het debat over de zaak beslist, terwijl gene vóór het debat alleen maar een advies verstrekt, dat voor de rechter kan worden aangevochten”. (4)
Sommige bijzondere omstandigheden daarentegen kunnen aanleiding geven tot een gewettigde verdenking ten opzichte van de expert. Wij citeren als voorbeeld een situatie waarin de expert in een geschrift een geëngageerd of zelfs militant standpunt zou hebben ingenomen over een vraag die ernstig wordt betwist in wetenschappelijke kringen, terwijl precies deze vraag wordt gesteld in het kader van zijn expertiseopdracht of een bepaalde invloed kan uitoefenen op de conclusies ervan.
De vraag over de economische band die kan bestaan tussen een deskundige (of een expertisebureau) en een partij, grote aanbrenger van deskundigenonderzoeken, is delicaat. Bepaalde verzekeringsmaatschappijen vragen regelmatig de aanwijzing van dezelfde deskundige (of van verscheidene leden van een zelfde expertisebureau) zodat het geheel van expertises door deze maatschappij “aangebracht” aan de deskundige (of aan het expertisebureau) een niet verwaarloosbaar percentage uitmaakt van de inkomsten van deze deskundige (of van dat bureau). Deze laatste zou aldus voor een belangenconflict kunnen komen te staan.
In dat opzicht dient opgemerkt te worden dat de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de deskundige, zoals deze van de rechter, beoordeeld moeten worden door zich niet alleen af te vragen of de situatie waarin de deskundige zich bevindt, meer bepaald op economisch vlak, van dien aard is dat ze hem belet zijn opdracht onpartijdig, sereen en belangeloos te vervullen, maar ook of deze situatie van dien aard is dat ze in hoofde van de partijen en van de derden een wettige verdenking teweegbrengt met betrekking tot de onpartijdigheid van de deskundige. (5)
(1) Voor een recente studie over de onafhankelijkheids- en onpartijdigheidsplicht van de deskundige in het kader van de verschillende categorieën van deskundigenonderzoeken, zie Paul Henri Delvaux, La responsabilité des experts, in “L’expertise”, colloque UCL, Bruylant 2002, p. 229 en volgende.
(2) Marcel Storme : Het ongemak van de gerechtelijke expert, in “Liber amicorum Lucien Simont, Bruylant 2002, p. 214 en 215.
(3) Zie artikel 828, 2° tot 12° van het Gerechtelijk Wetboek zoals gewijzigd bij de wet van 10 juni 2002 betreffende de onttrekking en wraking, waarnaar artikel 966 van hetzelfde wetboek en artikel 121 van de Code van geneeskundige plichtenleer verwijzen.
(4) Arr. Cass. 15 maart 1985, nr. 428, p. 969
(5) J. Velu en R. Ergec, Convention européenne des droits de l’homme, Répertoire pratique de droit belge, Complément VII, 1990, nr. 543 en volgende. C. Matray, Le chagrin des juges, Ed. Complexe, 1997, p. 54.